Onderstaand het verhaal hoe er tegen mijn kunst wordt aangekeken.

In de kunstwereld valt van oudsher een categorie critici te ontwaren die meent dat je helemaal geen bijzondere talenten nodig hebt voor het kunstenaarschap. Dat het gewoon aan te leren is, een beetje creatief denken en wat materialenkennis en je kunt je al gauw meten met de groten. Wij doen maar alsof kunstenaars behept zijn met uitzonderlijke giften, oppert kunstcriticus Will Gompertz, terwijl het kunstenaarschap volgens hem gewoon een ambacht is. Klinkt nog aannemelijk. De criticus brengt langs de neus weg twee belangrijke theses naar voren, namelijk het onnodig zijn van uitzonderlijke gaven en gewoonweg je eigen ding vinden. Hier gaat zijn stelling echter wringen, want hoe kun je in de huidige ideeënbus der kunsten, die na ruim honderd jaar moderne kunst volgepropt zit met verzamelde denkbeelden verpakt in allerlei ismen, je eigen ding vinden en toevoegen zonder dat je een uitzonderlijke gift (gave) ontvangen hebt? De opvatting dat iedereen, met moed en doorzettingsvermogen en een beetje creatief denken, van een zandkorrel in een oester een parel kan maken, is onzinnig. Natuurlijk vaardigheden en materialenkennis kun je leren, maar voor het kunstenaarschap is meer nodig. 

Dat kunstenaarschap geen beroep is maar een gave, bewijst de jonge kunstenaar Ruben Stallinga. Hij heeft geen weet van kunst noch van kunstenaars, hij lijdt aan een ernstige vorm van autisme. Voor de kunst hoeft dat zeker geen nadeel te zijn, voor de moderne kunst is dat zelfs een zegen. Want hij hoeft zich niet in allerlei bochten te wringen om tot de vurig gewenste vrijheid van expressie te komen. De Cobra-schilders in de jaren 50 en 60 zouden jaloers op hem zijn geweest.  

Zo’n vijf jaar geleden werd ik door kunstvrienden gewezen op Rubens werk. En aanvankelijk was ik nog al sceptisch, gauw denk je: het zal wel, alweer een ontdekking in de kunstwereld; de kunsttijdschriften staan er vol van. Maar snel moest ik toegeven dat ik te voorbarig was. Eenmaal geconfronteerd met zijn werk besefte ik: van deze kunstenaar zijn er geen dertien in een dozijn. Zo oorspronkelijk, zo sereen, zo puur. Dus begon ik enthousiast te raken. En dat leidde er zelfs toe dat ik de inleiding voor zijn allereerste catalogus mocht schrijven. 

Waarom werd ik zo enthousiast? Vooreerst de originele materie die Ruben gebruikt om zich uit te drukken, namelijk rastermateriaal, zowel van metaal als van kunststof. Die bewerkt hij met een kniptang, zodanig dat er regelmatige en onregelmatige patronen ontstaan. Knippen is voor hem van jongs af aan een noodzaak, een passie, een raison d’être (zijn pake en beppe, die zijn management verzorgen, kunnen er fraaie anekdotes over vertellen). Het zijn patronen die doen denken aan de repeterende motieven in de muziek van Bach, Ten Holt en die van de minimal-music, inclusief de dissonanten. Maar ook aan de beeldende kunst van Schoonhoven en Escher. En doordat Ruben in zijn werkwijze niet opbouwt -zoals artistiek gebruikelijk- maar al knippend afbreekt, ontstaat er zo een betekenisvolle transparantie, een leegte die opeens waarde krijgt, relevant wordt. Hij heeft de gave om het artistieke scheppingsproces om te draaien, zijn kunst is inversie-kunst. En het pleit voor de originaliteit van deze inversie-kunst, dat ze zo moeilijk te plaatsen is in traditionele categorieën als zero, constructivisme, minimalisme of conceptualisme.  

Na promotie van plusminus vijf jaar, is de kwaliteit van Rubens werk niet onopgemerkt gebleven. Want zijn werk wordt niet alleen gevraagd voor de reguliere kunstbeurzen, ook krijgt hij interessante uitnodigingen tot exposeren, zowel nationaal als internationaal. Mijn vermoeden (die ik enkele jaren geleden uitte) leidt inmiddels geen twijfel meer; namelijk dat het originele werk van Ruben Stallinga -in het overvolle domein van de hedendaagse kunst- de plaats zal krijgen die het in de canon van de moderne 21e eeuwse kunst verdient.  

Jorrit van Bavel, zomer 2019

conservator Albert Heijn Kunststichting